Kan Michel van Marleen verlangen dat zij op korte termijn volledig in haar eigen levensonderhoud voorziet?

“Marleen heeft een goed betaalde baan en ik kan meer voor de kinderen gaan zorgen. Zij is verre van financieel afhankelijk van mij. Dan is het toch niet nodig dat zij een hoog bedrag aan partneralimentatie van mij ontvangt?”

Michel en Marleen zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In 2016 gaan ze uit elkaar en in 2018 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door Michel aan Marleen te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.000 per maand. In hoger beroep verzoekt Michel de rechter om het te betalen bedrag op € 0,– te zetten, dan wel de termijn van 12 jaar te verminderen.

Michel stelt dat er in casu aan de in de jurisprudentie geformuleerde eisen voor het limiteren van de alimentatieverplichting is voldaan. Immers:

 

(1) Marleen heeft tijdens het huwelijk altijd gewerkt;

(2) Marleen is hoog opgeleid;

(3) Marleen heeft een vaste baan op haar opleidingsniveau, waarmee zij bij een parttime dienstverband € 43.500 bruto per jaar verdient;

(4) Michel heeft haar tijdens het huwelijk nooit belemmerd bij het uitoefenen van haar carrière, ook niet na de geboorte van hun twee kinderen;

(5) Michel wenst meer zorg voor de kinderen op zich te nemen, waardoor Marleen wordt ontlast en zich op haar carrière kan richten, en;

(6) Er zijn geen relevante gezondheidsredenen die Marleen beletten om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien.

 

Michel is van mening dat Marleen geacht kan worden om binnen drie maanden na deze zaak volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Hij voert daartoe aan dat zij al 2,5 jaar gescheiden leven en dat hij al sinds november 2016 bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van Marleen. Daarbij heeft Marleen haar eigen leven al weer hervat en zou er sprake zijn van een nieuwe partner aan haar zijde.

 

Marleen stelt zich op het standpunt dat de wetgever de partneralimentatietermijn niet voor niets op 12 jaar heeft gesteld. De gedachte daarachter is (onder meer) dat, in het geval het jongste kind van partijen wordt geboren als zij scheiden, het kind na verloop van de alimentatietermijn een zodanige zelfstandigheid heeft verworven dat door de alimentatiegerechtigde in het eigen levensonderhoud kan worden voorzien. Marleen stelt dat het te prijzen valt dat zij zich zo heeft ingespannen om – met een zware baan – gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien, naast het dragen van de zorg voor hun twee jonge kinderen. Daarbij stelt zij dat ze een redelijk inkomen heeft, maar dat ze – gezien de welstand tijdens het huwelijk – behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud.

 

Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:157 lid 1 BW een inspanningsverplichting rust op de alimentatiegerechtigde om zoveel als mogelijk in het eigen levensonderhoud te voorzien. Immers, slechts indien een echtgenoot niet voldoende inkomsten heeft om in zijn/haar eigen levensonderhoud te voorzien, en deze ook niet in redelijkheid kan verwerven, kan ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud worden toegekend. Deze inspanningsverplichting rust ook op Marleen. Verder merkt het hof op dat uit de wet niet volgt dat zij recht heeft op een onderhoudsbijdrage voor 12 jaar. Dat is ter beoordeling van de rechter en afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval.

 

Naar het oordeel van het hof heeft Marleen op dit moment voldaan aan haar inspanningsverplichting en kan in redelijkheid niet van haar worden verwacht dat zij op dit moment volledig in haar eigen levensonderhoud voorziet. De breuk in de relatie van partijen dateert van ruim twee jaar geleden. Van belang is dat beide partijen onafhankelijk van elkaar weer vorm gaan geven aan hun eigen leven en ook volledig in hun eigen levensonderhoud gaan voorzien. De breuk in de relatie is nu nog te kort om van Marleen op dit moment te verlangen dat zij full time gaat werken. Daarbij houdt het hof er ook rekening mee dat een groot deel van de zorgtaken op haar rust, waarbij het hof duidelijk in ogenschouw neemt dat Michel ook een deel van de zorgtaken heeft en zich daartoe, in het kader van zijn vaderrol, ook geroepen voelt. Michel heeft echter zijn verzoek tot de uiterst korte alimentatietermijn niet voldoende onderbouwd. Daarbij wordt in de jurisprudentie waar hij naar verwijst, gesproken over het verkorten/afbouwen van de alimentatie binnen een termijn van enkele jaren – en niet enkele maanden – na de echtscheiding. Het hof wijst het verzoek van Michel tot limitering van de partneralimentatietermijn alsmede het verzoek tot nihilstelling dan ook af.

 

[pexcirclecta pex_attr_small_title=”Heeft u vragen over de (mogelijk) door u te betalen of ontvangen alimentatie?” pex_attr_title=”Stel uw vraag gerust aan ons! Wij staan voor u klaar.” pex_attr_button_text=”contact” pex_attr_button_link=”/contact” pex_attr_button_link_open=”same” pex_attr_button_color=”AE3537″][/pexcirclecta]