Partneralimentatie; doet Petra er wel voldoende aan om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien?

“Ik doe heus m’n best om betaald werk te vinden, maar dat is nog allemaal niet zo makkelijk hoor. Ik word keer op keer afgewezen en spreek gebrekkig Nederlands.”

Jan en Petra zijn in 1997 in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd. In 2017 zijn ze gescheiden. De rechtbank heeft, op verzoek van Petra, de door Jan te betalen partneralimentatie vastgesteld, zij het met een afbouwregeling. Petra gaat in hoger beroep.

 

Petra kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank om de partneralimentatie na verloop van vier jaar op een lager bedrag en na verloop van zes jaar op nihil te stellen. Zij is van mening dat zij gedurende 12 jaar recht heeft op (het volledige bedrag aan) partneralimentatie. Deze termijn staat gewoon in de wet.

 

Het hof stelt dat het bij partneralimentatie van belang is dat er pas van behoeftigheid sprake is als de alimentatiegerechtigde niet voldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. Anders dan waarvan Petra uit lijkt te gaan, bestaat er dus niet zonder meer recht op (het volledige bedrag aan) partneralimentatie voor de duur van 12 jaar. De onderhoudsplicht van Jan jegens Petra bestaat alleen voor zover Petra niet in eigen haar levensonderhoud kan voorzien, terwijl zij zich daartoe wel voldoende heeft ingespannen. Dit betekent dat Petra, die stelt behoefte te hebben aan partneralimentatie, dient aan te tonen dat zij geen of onvoldoende inkomsten heeft om in haar behoefte te voorzien en evenmin in redelijkheid in staat kan worden geacht (voldoende) inkomsten te verwerven.

 

Petra stelt dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om betaald werk te vinden en heeft, ter onderbouwing daarvan, diverse sollicitatiebrieven laten zien. Volgens Jan zijn de betreffende sollicitatiebrieven echt niet te kwalificeren als serieuze inspanningen van Petra om inkomen te verwerven, gelet op de ontmoedigende openingszin, de minimale omvang en de vele gemaakte type- en taalfouten. Dat Petra, zoals zij zelf stelt, gebrekkig Nederlands spreekt, hoeft volgens Jan daarnaast geen belemmering te vormen bij het vinden van een betaalde baan, temeer nu zij de Engelse taal uitstekend beheerst (zowel mondeling als schriftelijk) en dus prima bij een Engelstalig bedrijf zou kunnen werken. Petra heeft daarop verklaard dat er in de omgeving van Middelharnis geen Engelstalige bedrijven zitten en zij daarvoor niet (naar het westen) wil verhuizen. “Onzin!”, vindt Jan. Ook hij is woonachtig in Middelharnis, maar reist dagelijks naar Rotterdam voor zijn werk, hetgeen volgens hem ook van Petra verlangd kan worden.

 

Voorts is gebleken dat Petra tot op heden – ondanks de door haar overgelegde inschrijvingsbewijzen – nooit begonnen is met een taalcursus Nederlands. De kinderen van partijen zijn inmiddels 20 en 16 jaar oud, zodat Petra evenmin heeft aangetoond dat de zorg voor de kinderen een belemmering vormt voor het vinden van een betaalde baan. Gebleken is dat Petra uitsluitend via haar eigen (beperkte) netwerk getracht heeft een betaalde baan te vinden en via het internet sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Van Petra kan verlangd worden dat zij zich inschrijft bij verschillende uitzendbureaus en zich laat bijstaan bij het verrichten van sollicitatieactiviteiten.

 

Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat Petra haar stelling (dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om betaald werk te vinden) onvoldoende heeft onderbouwd. Dat Petra niet in staat zou zijn om voldoende inkomsten te verwerven, is derhalve niet komen vast te staan. Dit brengt met zich dat Petra niet heeft aangetoond dat zij behoeftig is, hetgeen een afwijzingsgrond vormt voor de door haar verzochte partneralimentatie.

 

Gelet echter op de grenzen van de rechtsstrijd van dit hoger beroep (alleen Petra heeft namelijk hoger beroep ingesteld) en vanwege het verbod van reformatio in peius mag zij niet slechter worden van haar (eigen) hoger beroep. Jan zal dan ook partneralimentatie moeten betalen, die na vier jaar op een lager bedrag en na zes jaar op nihil wordt gesteld.

 

Partneralimentatie; een moeilijk en gevoelig onderwerp voor velen. Zoals je in deze casus kunt lezen is het lang niet altijd meer zo zwart-wit als men soms wil doen voorkomen. Vanzelfsprekend is alles afhankelijk van de omstandigheden van het geval, maar rechters beslissen steeds vaker tot een limitering van de alimentatietermijn en/of achten een hogere verdiencapaciteit van de alimentatiegerechtigde redelijk. Zeker iets om rekening mee te houden in het voeren van procedures. Natuurlijk valt en staat het met een goede onderbouwing van de standpunten. Het is dus van groot belang om in dergelijke procedures bijstand te zoeken van een gespecialiseerde familierechtadvocaat die u hierbij kan helpen. Voor specialisten bent u bij ons aan het goede adres!